Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Jozef toog op, om zijn vader te begraven; en met hem togen op [11]alle [12]Farao's knechten, de [13]oudsten van zijn [14]huis, en al [15]de oudsten des lands van Egypte; 11. Dat is, het merendeel, te weten, allen die bij de hand waren, en van huis konden wezen. Verg. Matth.3:5. 12. Zijn hofdienaren en edellieden; zie boven, hfdst.20 vs.8. 13. Zijn raadsheren en andere mannen van staat. 14. Dat is, hofgezin. Zie boven, hfdst.34 vs.19. 15. Vorsten, officieren en aanzienlijken des lands.